Horloge

casioHorloge

 

Het woord horloge wordt in het woordenboek van Dale omschreven als volgt:
hor.lo.ge (het~;~s) 0.1 uurwerk, vooral zakuurwerk of polshorloge *2.1 een analoog~ dat de tijd aangeeft d.m.v. wijzers; een digitaal~ dat de tijd in cijfers aangeeft; een staand~ staande klok.
In de omgangstaal denken wij bij het woord horloge meestal alleen aan een uurwerk dat met een bandje om je linkerpols zit.

In de huidige moderne tijd is een horloge eigenlijk overbodige luxe. Een klokje zit ook in je smartphone of gsm waar je vrijwel continu mee in je handen staat. Maar toch is een horloge om je pols helemaal hip! Een exemplaar met oude techniek, waar je aan een knopje moet draaien om het aan de gang te houden is helemaal opwindend. Hou het maar eens tegen je oor en geniet van dat getik. Maar ook met zo’n platte digitale ben je helemaal bij de tijd.

Je kent het spreekwoord ‘kleren maken de man’. Daar zit wat in, echter het horloge dat hij draagt maakt het af. En voor dames is dat idemdito; oorbellen, allerhande sieraden en make-up, daar hoort ook een fraai horloge bij.